De Wet Uitfasering pensioen in eigen beheer bood voor veel dga’s uitkomst, maar niet voor oudere dga’s.
Deze dga’s ontvingen meestal al jaren hun pensioenuitkering van de bv. Afkoop van de pensioenaanspraak was, ondanks de korting, fiscaal vaak niet voordelig; omzetting in een oudedagsverplichting (ODV) leidde vaak juist tot een hogere jaarlijkse uitkering.
De aantrekkingskracht van de ODV zat ook in de mogelijkheid om de ODV af te kunnen storten in een lijfrenteaanspraak. Voor de oudere dga’s die de AOW-leeftijd al hadden bereikt was dit echter geen optie vanwege de bepaling in de wet dat de mogelijkheid tot afstorting uitsluitend bestaat zolang de ODV de uitkeringsfase nog niet heeft bereikt.
Deze dga’s waren daardoor genoodzaakt hun bv nog jaren aan te houden “totdat de pot leeg is”. Terwijl juist bij hen de wens bestond (en bestaat) de bv op te heffen gelet op de kosten die het aanhouden van de bv met zich meebrengt en de wens de financiële situatie op de oude dag te vereenvoudigen.
Eind 2017 werd bij besluit [1] goedgekeurd dat een ODV onder voorwaarden ook ná ingangsdatum nog kan worden afgestort en omgezet in een lijfrente. Maar omdat de voorwaarden die gelden voor een lijfrente niet zijn gewijzigd, kan een dga – of na overlijden zijn erfgena(a)m(en) – de ODV alleen omzetten in een lijfrenteaanspraak tot en met het vijfde jaar na het bereiken van de AOW-leeftijd, de uiterste ingangsdatum voor een (tijdelijke) oudedagslijfrente. De dga die deze leeftijd al heeft bereikt, heeft dus niets aan deze goedkeuring.
4,5 jaar later komt de staatssecretaris nu met een verdergaande versoepeling [2]. Hij keurt onder voorwaarden goed dat de leeftijdsgrens die geldt voor de aankoop van een lijfrente (= AOW-leeftijd + 5 jaar) niet van toepassing is in het geval het bedrag van de ODV wordt aangewend ter verkrijging van een lijfrente.
Een van de voorwaarden is dat voorafgaand aan de afstorting bij de Belastingdienst een verzoek moet worden gedaan met een beroep op de goedkeuring. Daarnaast wordt goedgekeurd dat de 20 jaarstermijn van de bancaire lijfrente mag worden verminderd met de periode die verstreken is tussen het moment van het bereiken van de AOW-leeftijd en de ingangsdatum van de lijfrente.
In geval van onderdekking gelden aanvullende voorwaarden. Onder andere wordt de voorwaarde gesteld dat de bv na afstorting wordt geliquideerd. Het resterende deel van de ODV dat niet kan worden afgestort, kan worden aangemerkt als “niet voor verwezenlijking vatbaar”. Het prijsgeven van dit deel van de ODV leidt dan niet tot heffing van loonheffingen en inkomstenbelasting.
Voor sommige dga’s op leeftijd alsnog een welkome tegemoetkoming om hun financiële situatie drastisch te kunnen vereenvoudigen. Maar wel eentje die te lang op zich heeft laten wachten. Dga’s die tussen 2017 tot en met 2019 hebben besloten hun pensioenaanspraak niet om te zetten in een ODV, omdat deze toch niet meer kon worden afgestort naar een lijfrente, vissen nog steeds achter het net.
Bron: Besluit aanwenden oudedagsverplichting voor lijfrente na uiterste ingangsdatum lijfrente, 22 juni 2022, 2022-13302
[1] Besluit van 24 november 2017, 2017-126948, later vervangen door het besluit van 11 december 2018, nr. 2018-28514.
[2] vooruitlopend op de wetswijziging die zal worden opgenomen in het Belastingplan 2023 en terugwerkende kracht heeft tot 1 april 2017