Op 7 november 2024 heeft de Rechtbank Groningen uitspraak gedaan in een zaak over de belastingrente die werd berekend op een aanslag vennootschapsbelasting. De belastingrente was vastgesteld op 8% voor de betreffende jaren. De rechtbank oordeelde dat deze rente in strijd is met het evenredigheidsbeginsel en moest worden aangepast naar het tarief van 4%. Dit tarief was namelijk van toepassing op andere belastingmiddelen, zoals de inkomstenbelasting, in die jaren.
Belastingrente is verschuldigd wanneer een belastingaanslag te laat wordt aangevraagd of wanneer een aangifte niet op tijd is ingediend, terwijl er wel belasting moet worden betaald. Tot voor kort gold voor de vennootschapsbelasting een minimumtarief van 8% voor belastingrente. Dit hoge tarief was gekoppeld aan de wettelijke rente voor handelstransacties. Sinds 1 januari 2024 is dit percentage zelfs verhoogd naar 10%. Er is veel kritiek op de hoogte van dit percentage, omdat het niet marktconform is, het percentage voor andere belastingmiddelen veel lager ligt en het hoge tarief voornamelijk als een budgettair instrument leek te fungeren.
Het idee achter het hoge rentepercentage was om belastingplichtigen te stimuleren om tijdig aangifte te doen of een voorlopige aanslag aan te vragen, zodat de te betalen belasting snel na het einde van het boekjaar wordt voldaan. Alleen wanneer binnen vier maanden na het boekjaar een aanslag wordt aangevraagd die het juiste bedrag aan belastbare winst weergeeft, wordt geen belastingrente in rekening gebracht. In de praktijk is het echter niet eenvoudig om de belastingpositie nauwkeurig te bepalen, waardoor veel belastingplichtigen met hoge belastingrente worden geconfronteerd.
Tot de coronacrisis was het belastingrentepercentage wettelijk vastgelegd. Wetgeving die in de wet zelf is opgenomen kan echter niet getoetst worden aan algemene rechtsbeginselen vanwege het toetsingsverbod. Tijdens de coronacrisis wilde de wetgever echter meer flexibiliteit om het rentepercentage snel aan te passen. Daarom werd de belastingrente overgebracht naar het Besluit belasting- en invorderingsrente, dat wel getoetst kan worden aan de algemene rechtsbeginselen, waaronder het evenredigheidsbeginsel. Dit wordt ‘exceptieve toetsing’ genoemd, en de rechtbank in Groningen heeft deze toetsing toegepast.
Uitspraak
De rechtbank oordeelde dat het Besluit belasting- en invorderingsrente onverbindend is, omdat het tarief van de belastingrente voor de vennootschapsbelasting in redelijkheid niet gekoppeld kon worden aan de wettelijke rente voor handelstransacties (met een ondergrens van 8%). De wettelijke rente is namelijk bedoeld voor handelsvorderingen, terwijl een nog niet geformaliseerde belastingschuld geen handelsvordering is.
Verder geeft de rechtbank aan dat het onduidelijk is welk doel de wetgever precies voor ogen had met het hoge rentepercentage. In de totstandkomingsgeschiedenis van de regeling wordt verwezen naar de verzuimrente in het bestuursrecht als rechtvaardiging voor het hoge percentage. Deze regeling is echter gericht op betalingsverzuim, terwijl belastingrente wordt berekend bij aangifteverzuim. De rechtbank vindt deze vergelijking dan ook niet geldig en oordeelt dat de wetgever niet in redelijkheid tot het tarief van 8% heeft kunnen komen. De nadelige gevolgen van het hoge percentage staan niet in verhouding tot de onduidelijke doelen die ermee zouden moeten worden gediend. Daarom bepaalt de rechtbank dat de belastingrente voortaan moet worden berekend volgens het tarief van 4%.
Het is waarschijnlijk dat er door de belastingdienst in hoger beroep of zelfs in sprongcassatie bij de Hoge Raad verder juridische stappen zullen worden ondernomen.